De volgende scène maak ik een paar keer per jaar mee. Na afloop van een debat of congres legt er iemand een hand op mijn schouder. Vervolgens gaat hij (meestal een hij) met een glimlach en halfvol glas bier mij uitleggen ‘hoe het echt zit.’ Verbaasd hoor ik dit aan en vraag vervolgens met ingehouden woede: ‘Waarom heb je dat niet zojuist in de zaal gezegd? We hebben twee uur bij elkaar gezeten om hier achter te komen.’ Een schamel lachje en een reactie in de trant van ‘vanuit mijn positie kan ik dat niet zeggen’ of ‘dat is niet handig voor het proces’, is mijn deel. In gedachte doordenk ik twee opties. Eén: ik heb m’n werk als moderator slecht gedaan. Twee: de bijeenkomst heeft verloren van onze diepe neiging tot zelfcensuur. Waarmee optie één automatisch ook geldt. Wat is er aan de hand?

Regelmatig lijkt deze ‘biecht bij de gespreksleider’ voort te komen uit de behoefte van een deelnemer om met zijn of haar geweten in het reine te komen. Soms is het ook een soort jongetjestrots: ‘Ik wist het wel, ik zei ’t alleen lekker niet.’ De lol van ’t spel met de waarheid. Zeker wanneer de uitleg-slok-bier-triomfantelijke-glimlach laat zien dat de persoon in kwestie zelfcensuur simpelweg beschouwt als te hanteren gereedschap. En dat moet even worden schoongemaakt voor de volgende keer.

Zelfcensuur heeft soms een aanloopje nodig: “Ik geloof niet dat het publiek erg geïnteresseerd is in deze vraag.” Deze klassieker hoor ik zowel in telefonische voorgesprekken als tijdens bijeenkomsten. Iemand beroept zich op de autoriteit van de andere aanwezigen om zo niet te hoeven zeggen dat hij of zij een bepaald thema niet wil bespreken – een populistische drogreden.

Iets bewust niet vertellen en duiken bij een vraag zijn echter niet hetzelfde. In een gerichte vraag-antwoord-situatie hebben er minimaal twee mensen een actieve rol. Dat kunnen een spreker en moderator zijn, iemand uit het publiek en een spreker, sprekers of publiek onderling. ‘Daar kan ik als wethouder geen reactie op geven.’ De antwoordgever is bekend, ook als hij of zij niks zegt. De vragensteller kan een tweede poging wagen. Je zou dit zichtbare zelfcensuur kunnen noemen. Echter, zodra een van de aanwezigen kennis bezit die relevant is voor het onderwerp maar deze bewust niet deelt én er niet over ondervraagd wordt, is er spraken van onzichtbare zelfcensuur. Wanneer is dat problematisch?

Dat hangt sterk van het doel van de bijeenkomst af. Onzichtbare zelfcensuur is namelijk ook een belangrijk middel voor zelfbescherming. Niet iedereen hoeft alles van je te weten. Moeten alle deelnemers aan een bijeenkomst over schuldenproblematiek vertellen hoeveel ze zelf in de min staan? Nee, uiteraard niet. Kan een gesprek rijker en leerzamer worden als sommige deelnemers gedoseerd hun ervaringskennis delen? Absoluut. Mits mensen daar niet op afgerekend worden. Echter, wanneer feitenkennis, (over situaties, mensen, belangen) bewust en niet zichtbaar wordt achtergehouden, kunnen deelnemers conclusies trekken die ze absoluut niet zouden trekken waneer ze deze kennis wel hadden. Hoe groter de belangentegenstellingen tijdens een bijeenkomst, hoe groter de kans dat deelnemers kennis en inzichten voor zich houden.

In haar essay ’Truth and Politics’ onderzoekt Hannah Arendt de gespannen omgang met de waarheid in een politieke context. Ze maakt daarbij een onderscheid tussen ‘rationele waarheid’ (geconstrueerd door logisch redeneren) en ‘feitelijke waarheid’ (gebaseerd op kennis van de feiten). De kans dat Einsteins relativiteitstheorie door anderen wordt herontdekt, in het geval hij deze niet had kunnen doorgeven, is niet groot. Toch is deze volgens Arendt oneindig veel groter dan de kans dat een onder het tapijt geveegde feitelijke waarheid op een dag opnieuw wordt ontdekt. “The chances of factual truth surviving the onslaught of power are very slim (…).” Zelfcensuur bij rationele kennis is overkomelijk, zolang we maar door blijven praten en redeneren. Echter, feitelijke waarheid “is always in danger of being maneuvered out of the world not only for a time but, potentially, forever.” Daarom is zelfcensuur bij feitelijke kennis zo veel schadelijker bij gesprekken die een publiek belang dienen: deze kennis is niet reproduceerbaar, hoe lang je ook doorpraat.

Elke aankondiging voor een publiek gesprek is een teken van hoop: ‘Laten we bij elkaar komen en dit actuele vraagstuk aanpakken.’ Hoofdrolspelers en experts zeggen toe, een zaaltje en een moderator zijn gevonden. Als iedereen vertelt wat hij of zij weet, verzamelen we alle noodzakelijke feiten voor een gezamenlijk onderzoek. Een passende oplossing kán gevonden worden. Een ideaal debat, zou je zeggen. Nu nog zorgen dat niemand zich laat afleiden door z’n status, belang, of ego. Dat is heel hard werken. Elk publiek gesprek, elk debat, elk stadsgesprek, elk congres is een stijd tussen hen die de weergave van de feiten proberen controleren en hen die de feiten willen kennen om ze vervolgens te kunnen onderzoeken. Diegenen die tactisch hun mond houden hebben hier de grootste verantwoordelijkheid. Een met bier besprenkelde babbel bij de borrel verlicht dat niet.